De Oude Maas...
deze neuriënde stroom streelt oude
oevers
die zich eeuw na eeuw herinneren, en droom na droom...
waar ooit moeras was, mijmert polderland
groen gras walst met de westenwind...
dit lichte waterlint likt langs verstilde kaden
prille hoentjes waden in Gods schaduwspel...
van alles leeft hier en van alles lacht
zo zacht is de natuur, zo vol plezier...
de wijde tijd staat op zijn liefste kier
de toekomst lokt zo puur
een vrije vis springt sprankelend omhoog...
deze neuriënde stroom creëert een regenboog
een knipoog uit haar ziel
soms is de wereld nog subtiel
nog tijdloos rein, wat zijn wij klein
wat zijn wij broos langs deze waterlijn...
Drs. Rikki Keller
Atalanta...
Eind augustus… De lucht voelt al wat frisser aan
en geurt naar rijp fruit. Onder met talloze appels beladen bomen is veel moois te vinden. Insecten ontdekken gevallen vruchten
in het vochtige gras. Zij zijn dol op de sappen die bij het rottingsproces tevoorschijn komen. Op een glanzende Golden Delicious
zit een teer Schoenlappertje te smullen. Voortdurend opent en sluit zij haar zwartrode vleugeltjes. Een paar wespen neemt
deel aan de blijkbaar smakelijke lunch. De vlinder – ook wel Atalanta genoemd – heeft het goed in de Hoeksche
Waard. Ze is een allochtoontje (zonder verblijfsvergunning!) dat in april vanuit het zuiden naar onze streek vliegt. Over
dit beeldschone insect spreek ik in de vrouwelijke vorm, want zij doet mij denken aan een meisje in een zonnige zomerjurk
van zachte voile.
Het fręle wezentje dat daar van de appel geniet, moet
een natuurkracht zijn. Het heeft een enorme afstand afgelegd om in onze buurt eitjes te leggen, opdat de soort voortbestaat.
De knappert die ik zo aandachtig beschouw, zou een Schoen-lapperskind kunnen zijn. Over een paar weken strekt zij zich, fladdert,
haalt adem en vertrekt naar de aangename oorden die wij, tweebeners, in de zomer graag bezoeken, hetzij op wolkenhoogte, hetzij
via overbevolkte Europese verkeersaders. Mijn Atalanta kruipt behoedzaam wat dieper in de half uitgeholde appel. Zij krijgt
gezelschap van een Gehakkelde Aurelia… Déze dame is bepaald zeldzaam! Wat een geluk dat ik haar kan zien! Ik weet dat
zij een tweedegeneratiemeiske moet zijn. Zij is namelijk ietsje donkerder van kleur dan haar moeder die is voortgekomen uit
de maartse paring van mylady's grootouders. Ja, bij het seksleven van vlindertjes haalt het onze het niet. Misschien moeten
wij daarmee tevreden zijn. Wij mogen lánger ronddwalen op de aardbol. Wij mogen ons verwonderen over onze kleinere 'aardgenoten'
(deze álleszeggende term is van mijn lieve dichtervriend Hans Plomp uit Ruigoord!!!), over wat er bestaat, groeit, bloeit,
telkens weerkeert en ons aldoende eeuwig inspireert. Een vroeg dor geworden blad dwarrelt traag naar beneden. Vlinders en
wespen knabbelen onverstoorbaar door. Spoedig zal het september zijn. Ganzen zullen neerdalen op onze velden. Zwaluwen zullen
naar het zuiden trekken, samen met mijn gracieuze Atalanta in haar transparante japonnetje. Als je er oog voor hebt, zijn
er in de natuur wondertjes te over te bestuderen. Vertellen over die minimirakels is meer dan fijn. Het ontroert mij en ik
hoop er jullie ook mee te raken. Wetend dat wij gelijkgestemden zijn, geloof ik van harte in overeenkomstige gevoelens. Et
voilŕ: hier is dus een portretje van freule Atalanta. De vraatzuchtige wespen (die ons soms zo geniepig prikken) krijgen jullie
er 'ŕ la carte' bij.
Atalantarupsen rusten trouwens in een specifieke,
gekromde houding. Zij zijn groen of bruin. Soms bespeur je ze op een brandnetelblad dat ze als 'n tentje om zich heen hebben
getrokken. Het kamperen in zo'n brandneteltent betreft een slim-migheidje dat babyrups dankt aan zijn bevallige mams. Zij
zit op deze plant te zonnebaden, terwijl zij haar eitjes deponeert (eentje per blad). De brandharen deren haar niet en zij
weet instinctief dat moe koe en moe schaap niet erg happig zijn op dit groen. Atalanta's nageslacht lust de toppen van de
loten wel en eet zich er rond aan alvorens zich geheel in te spinnen om als goudgevlekte poppetjes mensenogen te strelen.
Meer vlinders zijn bekend met deze natuurlijke truuk. Dagpauwoog, Kleine Vos en Gehakkelde Aurelia passen 'm bij voorbeeld
toe, ofschoon de laatste ook wel hopblaadjes kiest. Denkt zij daarbij aan pilsjes? Wie weet… Is het niet fantastisch,
hoe zulke gevleugelde beauty's 't weten te rooien zónder Jamie Oliver en Rudolph? Och, ik ben ervan overtuigd dat zij in hun
zieltjes voelen dat de Hoeksche Waard een plek uit miljoenen is! Over brandnetels gesproken… Andere insecten –
zo'n veertig sooren – zijn eveneens verzot op dit gewas. Zijn ze voorgeprogrammeerd? Knappe biologen hebben op mijn
vraag zeker een passend antwoord. Als geesteswetenschapster spreek ik vanuit mijn emotionele rugzak. Beestjes – of ze
nu petieterig zijn uitgevallen, als vlinder, kever en bladluis, of groter, als zwaluw, gans en lepelaar, kómen bij ons. Zij,
die het in ónze polders fijn hebben, zoals wij dat doen, weten ongetwijfeld waar Abraham 'de' mosterd haalt…

Bomen & struiken...
Bomen en struiken, waaraan wij meestal onoplettend voorbijgaan,
zijn eigenlijk een bron van interessante geheimpjes… Je kunt als het ware tientallen vragen stellen aan hun takken en
bladeren, aan de levende wezentjes die je daartussen bespeurt en aan de grond, waarin zij hun dorstige wortels hebben verspreid.
Zo sta ik vandaag langdurig stil bij een forse Prunus spi-noza, een Sleedoorn. Hij vormt een bolwerkje van takken en ziet
er ondanks zijn talloze stekels aardig uit. Tja, als natuurlief-hebber ben je natuurlijk flink bevooroordeeld en vind je álles
wat leeft mooi. Zelfs de dood heeft in de natuur iets intrigerends. Ooit maakte ik een 'portret' van een dode wesp, juist
omdat zijn roerloze lijfje mij aansprak. Maar nu, nu vertel ik over de krachtige Prunus spinoza. Zou hij, nét als de mens
Spinoza, 'n filosoof zijn? Wie weet… Wat ik zeker weet, is dat hij vriendelijk onderdak biedt aan planten, vogels en
vlinders. Voor hén is zijn ongenaakbaarheid bijzonder nuttig. De zeldzame Pruimen-page legt gewoonlijk haar eitjes op de sleedoorn.
Toen ik in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw in Luxemburg woonde, heb ik deze prachtige, dieporanje vlinder
een keer gezien, terwijl zij zich zonde op een takje van de Prunus spinoza. Vandaag bestudeer ik een Nederlandse Prunus. Stoer
staat hij langs een graanakker in de buurt van mijn Hoeksche Waardse dorp. In zijn warboel van takjes bungelt een leeg vogelnestje.
Een slimme piet heeft er in mei haar kroost grootgebracht. Haar gezinnetje zat er veilig, want katten en andere rovers wagen
zich niet gauw in stekelig struweel. Ook planten voelen zich best bij dit bosje. Grazers mijden doornen, dus kleiner groen
kan zich onder 'n sleedoornluifel naar hartelust uitzaaien. In het voor-jaar verschijnen lieve, witte bloemetjes aan Prunus
spinoza's takken. Rond september draagt hij sappige, blauwzwarte vrucht-jes. Van deze besjes kan ik vermelden dat ze worden
gebruikt voor jam en wijn (mmm!). Ook brengt men er gin mee op smaak (nogmaals mmm!). Officiëel heten de bessen 'sleeën'.
Wie het drankverfijnende truukje heeft ontdekt, is niet bekend, maar wij kunnen ons wel indenken dat de mens eeuwig op zoek
blijft naar heerlijkheden en, waar kan hij die beter zoeken en vinden dan in de natuur? Men meent overigens dat de Sleedoorn
een van de voorouders is van de damastpruim en andere pruimen-rassen. Vandaar dat die Luxemburgse pruimenpage in de smiezen
had waar zij zich comfortabel kon voortplanten! Van het hout waaruit onze schoonheid bestaat, valt mee te delen dat het sterk
en hard is en een mooie glans vertoont. Het spinthout is lichtgeel en het kernhout bruin. Men gebruikt het voor tanden van
grasharken, inlegwerk en wandelstokken.
Over wandelstokken gesproken… Gelukkig heb ik zo'n
ding nog (net) niet nodig. Op eigen kracht tippel ik de Sleedoorn voorbij om een Zwarte Els – Alnus Glutinosa –
te ontmoeten. Een boom. Een boom die wij overal zien staan, maar wellicht zelden aandachtig beschouwen. Els verrijst voor
mijn neus alsof zij wil schreeuwen: 'Hé, jij daar, halfmanke meid, zie mij eens stralen in de nazomerzon! Aan mij kun je echt
niet zomaar voorbijstappen!' Nou, zij heeft gelijk! Zij straalt een eeuwenoude trots uit, deze 'grande dame'. Met haar regelmatige
vertakkingen heeft zij 'n aristocratisch voorkomen. Toch joeg zij ooit de mens grote vrees aan! Als men haar hout kapte, bloedde
zij oranjerode sappen. Men dacht dat zij de belichaming was van 'n kwade geest: de Erlkönig. Kennen jullie de beruchte boosaard
uit de Duitse legende? Goethe en Schubert hebben zich door dit fenomeen laten inspireren toen zij hun befaamde Erlkönig schreven.
Aan Els en haar dolle streken hebben wij dus een prachtige literaire en een dito muzikale klassieker te danken. En daarmee
is madame nog niet klaar. In haar wortels wonen bacteriën die stikstof uit de lucht aan zich kunnen binden. Dit compenseert
het stikstofgebrek dat drassige grond vaak vertoont. Men plant haar daar-om aan om erosie tegen te gaan. Bovendien levert
Els hout voor klompen en bezemstelen en kleurstoffen die voorkomen in haar bast, vruchten en bladeren. Wat een ster!
Wanneer jullie weer eens gaan dauwtrappen of een frisse
neus halen op zondagmiddag, maak dan 'n buiging voor Prunus spinoza en Zwarte Els… Zij zijn het waard, in ónze heerlijke
Hoeksche Waard…
Drs. Rikki

Ons Vogelhuis...
'Ons Vogelhuis', zo noem ik in gedachten het ouderlijk
huis dat decennia lang een hartelijk welkom liet stralen uit zijn deuren en vensters. Mijn vader had het ontworpen. Hij was
bouwkundig tekenaar en in 1965 kon hij op een door hard werken verwor-ven lapje grond bij de Blaaksedijk zijn droomwoning
plaatsen. Het resultaat leek er niet precies op, want hij was gebonden aan regels en wetten. Niettemin werd het een heerlijk
thuis voor ons. Als jongste telg heb ik er ten volle van mogen genieten. 'Ons Vogelhuis'…
Waarom noem ik het zo? Dat wil ik graag vertellen. Eenmaal
neergestreken in de Hoeksche Waard, merkten wij dat in de tuin allerlei medebewonertjes rondscharrelden: vogels! Het was lente
en menig gevederd vriendje had zich een nestje gebouwd, net als mijn vader, op een prima plekje. De pietjes organiseerden
alles natuurlijk op eigen wijze. Zij voelden wel aan waar zij het goed zouden hebben. De eerste zomer was heet. De musjes
vielen als het ware dood van het dak (waar zijn deze vertrouw-de musjes toch gebleven???). Op een dag zeemde ik de ramen op
't balkon. Een klaaglijk gepiep verbrak de stilte, heel zacht, ontroerend zacht. Nieuwsgierig klauterde ik van de wiebelige
huishoudtrap om te kijken waar het geluidje vandaan kwam. En daar lagen ze, vijf minuscule vogeltjes, dicht tegen elkaar aan
op de balkonvloer. Puttertjes, zag ik, babyputtertjes. Toen ik een blik wierp op 't terras beneden, verdween de dikke, rode
kater van de buren juist tussen de coniferen, mamma putter in zijn gul-zige bek geklemd. De baby's waren weesjes! Ik haalde
een comfortabel doosje en bracht ze naar het vogelopvangcentrum van Karel Schot in Rotterdam. Men verzekerde mij dat de peuters
zouden worden grootgebracht. Daarna zou 'mijn' vijftal de vrij-heid herkrijgen in de groene duinen van Voorne. Daar groeiden
voldoende distels, het sublieme puttertjesvoedsel. Gerustge-steld, maar met wat pijn in het hart, liet ik de kleintjes achter…
Terwijl de zwoele julidagen verstreken, bleken zich zwaluwen
te hebben genesteld onder de dakgoten van 'Ons vogelhuis'. Ouders en kroost poepten mamma's ramen vol, doch dat deerde haar
niet. Zwaluwtjes kon zij wel tolereren in en om vaders droomwoning. Tientallen zwaluwpubers vlogen uit en wij keken toe, blij,
dichtbij de natuur. Elk jaar kwamen ze thuis in hun veilige hoekjes.
De tuin was groot! We plantten zelfs een knotwilg,
waarin naderhand een lieftallig steenuiltje zou bivakkeren. Zo begon 'Ons Vogelhuis' naam te krijgen. Spoedig ontdekte 'n
familie zwanen de rustige glooiing van het gazon naar de sloot. Tot ons ple-zier keerde ook dit fraaie gezelschap jaarlijks
terug. Het was prachtig om de prille zwaantjes te zien stoeien op het gras. Vanuit de meidoorn zagen merels, lijsters en koolmezen
toe op het speelse gedrag van hun grote, waterwaardige soortgenoten. Nu en dan raakte een lijster verstrikt in de netten die
over de rijpende aardbeien en bessen hingen. Hij werd dan behoedzaam losge-knipt. Van de lijsterbessen kon hij fijn snoepen
en sappige slakjes waren er eveneens genoeg. Was het niet fantastisch, een tuin vol gevleugelde smulpaapjes? Wat hebben we
er veel mogen bewonderen: fazanten die 's avonds in de bomen zaten te keu-velen; blauwe reigers die aan de slootkant naar
'n visje tuurden; koperwieken, schrokkend van moeders oliebollen; kwikstaartjes, winterkoninkjes, roodborstjes, tortelduifjes,
houtduiven en kwetterende spreeuwen. Een open voličre was dit stukje polderland. Dat moet de grijze roodstaart die eens in
de vlierstruik zat, ook gedacht hebben! Ik ontdekte hem terwijl ik stond te koken. Toen ik bij hem ging kijken en hem zachtjes
toesprak, zei hij: 'Hallo, mamma!' Hij reageerde lief op mijn aanwezigheid. Ik besloot 't beestje binnen te roepen en Amivedi
te bellen om melding te maken van de vondst. Roodstaart nam netjes plaats op 't wasrek en mompelde: 'Dag schatje, hallo mamma!'
Dankzij de hulp van Amivedi keerde Jacco, zo bleek de minzame papagaai te heten, naar zijn verheugde baasjes terug. Zo werd
'Ons Vogelhuis' een toevluchtsoord voor mens en dier. Nu behoort het paradijsje iemand anders toe. U en ik weten echter dat
zich hier véél meer vrije voličres bevinden. Wij wonen middenin ons polderland. Dit is het gebied dat wij willen behoeden
voor élk dreigend gevaar. Doen wij dat samen? Ja, toch???
Drs. Rikki

Teuntje Torenvalk...
Eens ben ik toevallig getuige van 'n vogeldrama. Het
speelt zich af in mijn moeders moestuin die zich dan nog bevindt achter haar huis aan de rand van de nieuwbouwwijk bij de
Mollenkade (Blaaksedijk). Terwijl ik in de keuken de vaat doe, kijk ik uit het raam naar de kropjes sla, de boontjes, de uien
en de bietjes die welig tieren in de zomerzon. Ik ben alleen thuis en geniet van de stilte die als een liefkozende lauwe deken
over de velden zweeft. Plotseling klinkt boven mijn hoofd een luide klap. Wat is dat? Eer ik kan bedenken wat er gaande is,
zie ik langs het blinkende keukenraam een torenvalk en een vogeltje neerdwarre-len, dicht bij elkaar, alsof ze letterlijk
uit de lucht tuimelen. Als ze samen op het gras ploffen, besef ik dat ze inderdaad een smak hebben gemaakt, ergens vandaan.
De torenvalk ligt met zijn schitterende vleugels wijd uitgespreid in het groen, het mini-vogeltje in 'n vreemde houding tegen
hem aan. Haastig loop ik naar het kamertje boven de keuken en daar vind ik op moe-ders kraakheldere venster de volledige afdruk
van de valk. Hij is tijdens een duikvlucht naar zijn prooi tegen het glas gebotst en heeft zijn jacht met een flauwte moeten
bekopen. Of is hij dood? Ik hol terug naar beneden om mijn gevederde vriendjes nader te beschouwen… Ze zien er levenloos
uit. Arme diertjes. Wat kan ik doen om dit onfortuinlijke tweetal te helpen? Als ze tenminste niet reeds vertoeven in hogere
sferen… Radeloos ga ik terug naar de afwas en met mijn handen in het sop wacht ik, niet wetend waarop. Mijn hart gaat
uit naar het verfomfaaide vogeltje. Is het een koolmees? Nee, het moet een pimpelmeesje zijn. En dan die prachtige torenvalk.
In gedachten noem ik hem Teuntje. Wat ligt hij er zielig bij. Ik weet niet met welk beestje ik het meest meeleef. Teuntje
had honger. Pimpeltje had zijn lunch moeten zijn. Peinzend sla ik het roerloze duo gade. De afwas schiet erbij in. Weer stap
ik naar buiten, hopend dat beide lievelingen ontwaken, maar nee… Behoedzaam kniel ik neer bij de schijnbaar slapende
schepseltjes. Ze zullen de aanvaring met moeders raam wel niet hebben overleefd.
Even later droog ik de ontbijtbordjes af, verdrietig
starend naar de roerloze figuurtjes in het gras. Dan – hoe is het mogelijk – komt er beweging in de grootste
van de twee. Valkje richt zich op, enigszins verdwaasd, maar levend!!! Duizelig staat hij op zijn pootjes, alsof hij denkt:
'Waar ben ik?' Wat doe ik hier?' Nauwlettend kijk ik toe. Hij draait zijn kopje en krijgt Pimpeltje in 't vizier… Wat
er nu in hem omgaat, kan ik niet verwoorden. Wel zie ik hem schokschouderen. Opeens steekt hij zijn rechter-klauwtje uit,
grijpt Pimpeltje en begint te kluiven aan diens slaphangende nekje. Dit vind ik niet leuk, maar over mijn ge-voelens maakt
Valkje zich natuurlijk niet druk. Hij heeft wat beters te doen! Hij heeft trek! Hij wil schransen! Hij herinnert zich waarmee
hij bezig was vóór hij moeders raam een extra poetsbeurt gaf. Hij laat zich het eerlijk gevangen hapje heerlijk sma-ken. Ik
snap er niets van. Je zult toch van je stokje gaan om vervolgens een maaltijd te nuttigen, alsof dat de gewoonste zaak van
de wereld is… Zou het voor Valkje dan zo simpel zijn? Ja, daar lijkt het op…
Na een kwartier is hij klaar. Hij schudt zijn vleugels
eens lekker los en neemt plaats op het hek achter de slakropjes. Daar gaat hij op zijn gemakje toilet zitten maken. Zijn bekje
wordt schoongeschraapt. Zijn nageltjes krijgen een manicurebeurt en zijn grappige hoofdje richt zich op naar de zon. Hij is
weer 't heertje. Nog even toont hij zich in volle glorie aan mij. 'Zie je mij? Jij daar, met je sophanden? Hoe vond je dit
klassieke theaterstuk? Ben ik niet geweldig?' Ik glimlach. Valkje stijgt op en vliegt weg. Bij moeders bietjes zijn wat veertjes
blijven liggen. Het fleurige jasje van Pimpeltje. Och…
Drs. Rikki
Krieltje...
Je zult als muisje toch maar in de Hoeksche Waard geboren zijn… Dán ben je pas
'n échte mazzelkont, zoals ik! Zelfs voor mij, piepklein diertje, is het leven hier beestachtig goed. Moet je nagaan: ik bezit
een riant muizenhuis aan de Binnenmaas. Het ligt verscholen tussen de dikke wortels van een knoestige knotwilg en ik kan er
de kerkklok van Sint Anthoniepolder horen. Boven mij woont een hoogbejaarde ransuil die meestal 'n uiltje zit te knappen en
te lui lijkt om op mij te jagen. Van dit heer-schap heb dus ik weinig te vrezen, al blijf ik voor de zekerheid alert als ik
ga stappen. Ik ben trouwens zeer gewiekst in het ont-snappen aan sluipende buurtkatten en biddende roofvogels. Het is best
prettig om een minimaatje te hebben. Mijn Latijnse naam is Mycromys minutus, deftig hč? Dwergmuis, heet ik in het Nederlands
en voor vrienden ben ik Krieltje! Zo, nu heb ik mij keurig aan jullie voorgesteld. Omdat ik een ukje ben, kan ik mij overal
verstoppen, zeker hier bij de oever, waar een weelde aan hoge planten, pluimen en halmen groeit. Het is machtig om erin te
klauteren. Bovendien weet ik dichtbij een reusachtig graanveld. Jullie moeten me eens zien snaaien van die zalige, vette korrels…
Ja, de Hoeksche Waard is mijn luilekkerland! Ik heb gehoord dat jullie er net zo dol
op zijn als ik. Hoe kan 't ook anders! De polders zijn schitterend. Waar vind je nog zo een overvloed aan natuurschoon? Vanuit
mijn knotwilgoptrekje – zelf gebouwd van zachte grassen – tippel ik veelvuldig naar de waterkant om te kijken
wat daar gebeurt. Da's héél interessant! In de lente zie ik ma Fuut peddelen met ál haar peuters op haar rug. Wat een schat
van een moeder is zij! Janus de Reiger staat ook wel eens naar haar te turen, terwijl hij aan 't vissen is. Muziek komt van
elke kant: rietzangerdeuntjes, roerdompklanken, fluittoontjes van waterhoenkids en het gestage gesnurk van opa ransuil…
Voeg daarbij het geblaat van de wollige schapen, ginds naast het graanveld, 't gebeier van mijn kerkklok en het lieflijke
neuriën van de westenwind en je hebt een symfonie, waarbij Beethoven zijn vingers zou aflikken!!! Over kunstenaars gesproken…
Onze Hoeksche Waard heeft vele creatieve zielen geherbergd en doet dat volgens mij nog steeds. Eigenlijk spreekt dit voor
zich, want waar is de natuur zo inspirerend als bij ons? Mijn vriendinnetje droomt van 'n carričre als binnenhuisarchitecte.
Elke dag is ze druk in de weer om ons huisje te verfraaien met lieve sprietjes en allerlei fijn groen. Ze wil mamma worden.
Als ze aan het werk is, breng ik haar jonge loten en sappige torretjes. Ze heeft altijd trek, die muizenmeid van mij! Binnenkort
zal ze wel 'n half dozijn kindjes werpen. Wat ben ik trots op haar, mijn polder-grietje met haar sexy lijfje. Als we 's avonds
samen naar de zonsondergang kijken, genieten we van de vrede om ons heen. Jullie maken dan misschien een wandeling langs de
grienden of jullie zitten in de tuin barbecuehapjes te muizen. Horen jullie ook de gierzwaluwen? Wij vinden die vogels tof.
Beter dan vliegtuigen, toch? Och, wij beseffen best dat de vooruitgang bijna onstuitbaar is. Ieder heeft nu eenmaal zijn taak
in de wereld en ieder wenst de ruimte om die taak uit te voeren. Gelukkig zijn er mensen die ons beschermen (zoals ik mijn
Grietje bescherm!). Elk ecosysteem verdient protectie. Wie begrijpt dat hij zelf deel uitmaakt van alle bestaande ecosystemen,
zal inzien dat hij moet blijven knokken voor 't behoud daarvan. Waar ik deze wijsheid vandaan haal? Da's simpel zat! Ik gebruik
m'n Mycromys minutuskoppie! Krieltje is niet gek! Krieltje kent z'n muizen-plicht én z'n pappenheimers. Ik mag dan een uk
wezen, in mij huist een groot filosoof! Zo peins ik soms over menselijk gedrag. In het algemeen noemen jullie elkaar men.
Och, wat slooft men zich uit! Men zoekt zich 'n uitweg bóven de dampkring, men zoekt ruzie, men vliegt horizonnen voorbij,
men jakkert over snelwegen, vervuilt de lucht en oogst boetes, men weet niet waar men 'het' zoeken moet, men zoekt zich 'n
ongeluk naar het geluk! Ik zou willen zeggen: 'Neus eens binnen jullie gezichtsveld. Maak eens pas op de plaats en pás op
die plaats én op wat er leeft.' Oeps! Nu klink ik wel zéér belerend… (Ooit 'n blozende dwergmuis gezien?). Jullie, mijn
natuurmaatjes, zijn 'n achtzaam volkje. Jullie hoef ik niet te onderwijzen. Maar ja, ik wil óók een keertje in de krant…
Dag schatten!!!
Drs. Rikki
Lyrical & philosphical thoughts of a 'neerlandicus'...
|